Kom vanavond met verhalen,
Hoe de oorlog is verdwenen.
En herhaal ze; honderd malen,
Alle malen zal ik wenen.
– Leo Vroman “Vrede”
Ik vertel je een verhaal en neem je mee terug in de tijd. Het is 1943 ik ben tien jaar.
Het is donderdag 16 december. Gedurende de dag wordt het weer helder en het ziet er naar uit dat het de komende nacht kan gaan vriezen.
Amerikaanse bommenwerpers die in Engeland zijn opgestegen om in Duitsland hun bommen te werpen, komen over, ze vliegen in groepen van vijf tot elf vliegtuigen en worden beschermd door kleinere jachtvliegtuigen.
Het Duitse afweergeschut opgesteld langs de Zuiderzeekust beschiet de vliegtuigen, echter zonder resultaat. Anders wordt het wanneer Duitse jagers in de lucht komen, en dit is nu het geval, het is tegen zes uur en donker, er wordt heftig geschoten.
Een van ons heeft ontdekt dat er een vliegtuig moet zijn geraakt, het zou branden; dan explodeert het vliegtuig, het is of de hel losbreekt. Op dat moment ben ik in de stal, langs de ramen zie ik vuur regenen, alles is hel verlicht ik hoor een aaneenschakeling van harde donderslagen, ik word bang en kruip weg naar een muur. Ik zie koeien op stal omhoog springen en hoor ze schreeuwen van doodsangst, ik denk, nu is het gebeurd dit overleef ik niet. Op school in mijn klas is al twee keer een vriendje van school weggebleven.
De meester zei, dat er een bom op het huis gekomen was en bij de andere, die in een schip woonde, was ook een bom op gekomen. Dus je weet het.
Thuis werd er wel over gepraat, hoe het gebeurd was en hoe erg het was.
Het ergste is over, maar overal is het hel verlicht, net of het constant onweert.
Ik kom tot de ontdekking dat ik nog leef, de adem stokt in mijn keel, ik tril over heel mijn lijf en ben nat van zweet, ik kan mijn benen heel moeilijk verzetten, mijn knieën doen het niet goed, ik kijk naar buiten en zie langs de horizon overal zonnen ondergaan.
Deze zonnen, blijken fosforbrandbommen te zijn, de lading van het vliegtuig.
Een huis ongeveer 500 meter verderop is getroffen door zo’n bom en staat in brand.
Ik ontdekte mijn vader die naging of iedereen er nog was; we gingen naar de woonkamer, er miste niemand. Mijn vader ging samen met iemand anders kijken of er bij ons ook brand was ontstaan, dit bleek niet zo te zijn.
Het luchtgevecht ging echter gewoon door, intussen bleek een tweede vliegtuig geraakt.
Dit loste zijn bommen, er ontstond een geluid dat klonk als gehuil en gefluit, hierop volgde een enorme dreun, -de ontploffing- dit herhaalde zich drie tot vier keer.
Opnieuw was ik in doodsangst en wist nu zeker dat er een bom op ons huis zou komen.
Ik dook diep weg op de grond de handen om mijn knieën geslagen en het hoofd voorover.
Ook nu weer ging het voorbij en ik en de anderen wij waren in leven.
De vliegtuigen waren nu over en het gevecht voorbij, we gaan nu naar buiten. Er hangt een vreemde brandgeur, die aan elektriciteit doet denken. Het huis dat geraakt is staat nu volledig in brand. ’t Is nu rustig,we horen iets kraken ’t heeft de klank van metaal, het hangt boven aan het dak, het laat los, komt naar beneden en boort zich met een scherpe punt recht in de grond.
Daar blijft het staan, op de plek waar net mijn zus vandaan sprong om weer snel naar binnen te gaan. Dit alles heeft zich voltrokken in de tijd van ongeveer een uur. Het werd tijd om te gaan eten. Mijn moeder had stamppot gekookt; er was echter niemand die kon eten.
Bij iedere boze stap,
voelde zij hoe haar spieren zich spanden,
haar borsten bewogen in haar hemd;
het viel niet te ontkennen, dat zij een overlevende was.
Anna Enquist, “ De wijnprinses”
Lammert Bakker
Stiens